De beide versies zijn hetzelfde.
De vragenlijst bestaat uit een aantal uitspraken waarmee u het eens of oneens kunt zijn. Voor iedere uitspraak is een viertal antwoordmogelijkheden gegeven.
Het eerste deel gaat over het gedrag van de cliënt in de afgelopen 6 maanden en het tweede over het gedrag van de cliënt in de kindertijd.
Ieder deel bestaat uit 23 items. De items dienen te worden beantwoord op een vierpuntschaal:
0=nooit of zelden,
1=soms,
2=vaak,
3=erg vaak
Als een item een score van 2 of 3 krijgt is het betreffende symptoom aanwezig.
Instructies:
De ATEC vullen de ouder(s) van de cliënt zowel bij de voormeting, tussenmeting als nameting in. De vragenlijst bestaat uit 4 secties die verschillende aspecten van autisme beoordelen:
Het is de bedoeling dat de ouder/verzorger een kruisje zet bij de stelling die het meest op het kind van toepassing is.
Score
De 4 categorieën leveren 4 aparte scores op. Bij elkaar opgeteld geven ze de totaalscore. Dit geeft de behandelaar inzicht in de domeinen waarop verbeteringen gevonden worden. In alle domeinen geldt dat hoe ernstiger de klachten zijn, hoe hoger de score is. Ook voor de totaalscore is deze regel van toepassing. Een gunstig trainingseffect zou dus waarneembaar moeten zijn in een daling van de totaalscore en een specifieke daling in de schaal waar de hulpvraag ligt.
Instructies
De BDI bestaat uit 13 items met elk 4 stellingen. Het is de bedoeling dat de cliënt een kruisje zet bij de stelling die het meest op hem/haar van toepassing is voor de afgelopen week. Antwoorden kunnen niet goed of fout zijn.
De vragenlijst vormt een maat voor belastbaarheid.
De CFQ wordt veel gebruikt in onderzoek bij patiënten met hersenletsel of psychische stoornissen en in onderzoek naar werkbelasting en stress. Ook kunnen we de lijst inzetten voor evaluaties van behandelingen. De cliënt geeft op een 5-punts schaal aan in welke mate de stelling op hem/haar van toepassing is.
De CGI gebruiken we om veranderingen in het klachtenpatroon bij kinderen met ADHD te meten. De CGI bestaat uit 10 items. Klachten die in de vragenlijst naar voren kunnen komen vallen onder het ‘rusteloos-impulsieve’ of het ‘emotioneel instabiele’ domein. De score zal variëren tussen de 0 en de 30 waarbij 0 op geen problematiek duidt en 30 op ernstige problematiek. Bij verbetering van de klachten door de behandeling zal de score afnemen.
De FAS bestaat uit tien stellingen. De patiënt geeft aan in hoeverre de stelling betrekking heeft op hem/haar. Per stelling kan de patiënt kiezen uit de antwoordmogelijkheden ‘nooit’, ‘soms’, ‘regelmatig’, ‘vaak’ of ‘altijd’. Het is de bedoeling dat de client zijn keuze omcirkelt.
De HIT bestaat uit zes stellingen. De client geeft aan hoe vaak de situatie die de stelling beschrijft, voorkomt. Per stelling kan de client kiezen uit de antwoordmogelijkheden ‘Nooit’, ‘Zelden’, ‘Soms’, ‘Zeer Vaak’ of ‘Altijd’. Het is de bedoeling dat de client zijn keuze aankruist.
Vergeetachtigheid is een normale ontwikkeling naarmate de leeftijd toeneemt. Met de vragenlijst kunnen we beoordelen of de vergeetachtigheid 'passend voor de leeftijd' is. Ook kunnen we constateren of er misschien meer aan de hand is. De MMSE nemen we alleen af bij gebleken verschijnselen van vergeetachtigheid tijdens de intake. Indien dit het geval is, is het wenselijk de vragenlijst tijdens de intake, tussenmeting en eindmeting af te nemen en te scoren.
De vragenlijst scoort de therapeut door met een liniaal de lengte van de lijn te meten tot aan de markering die de cliënt heeft gezet. De score per vraag bepaalt hij/zij door de lengte van de lijn gemeten in centimeters, op de millimeter nauwkeurig, te meten. De scores van alle vragen telt de therapeut bij elkaar op om de totaalscore op de vragenlijst te verkrijgen.
Als de behandeling succesvol is, is dat aan de score op de ORS na verloop van tijd te zien. Deze verhoogt.
Per item geeft men met een kruisje aan in hoeverre men het met het betreffende item eens is. De 5 antwoordalternatieven gaan van volledig oneens tot volledig eens.
Onder de 39 items staat een horizontale lijn. Deze lijn betreft een Visual Analogue Scale (VAS) van 10 cm. Aan de uiteinden van de lijn staan de woorden 'Helemaal geen pijn' en 'De hevigste pijn die u zich kunt voorstellen'. Hierbij kan men de hevigheid van de pijn aangeven door een verticaal streepje te zetten op de lijn. Daarbij gaat het om de gemiddelde pijn zoals die in de laatste week is ervaren. De verbetering van de cliënt bepaalt de therapeut aan de hand van de scores per subschaal.
De POMS bevat vijf schalen. Vier daarvan hebben betrekking op negatieve stemmingsgebieden. Met de vijfde scoren we positieve stemming:
De PSS is geen diagnostisch instrument. De PSS gebruikt de therapeut met name om het verschil in de mate van ervaren stress uit te drukken na bijvoorbeeld verschillende (ingrijpende) gebeurtenissen of na interventie. Deze vragenlijst is inzetbaar bij jongeren en volwassenen. De vragenlijst kan de client zelf invullen.
De PSS bestaat uit veertien vragen. De client geeft aan hoe vaak de situatie die in de vraag beschreven wordt, voorkomt. Per item kan de client kiezen uit de antwoordmogelijkheden ‘nooit’, ‘bijna nooit’, ‘soms’, ‘tamelijk vaak’ of ‘zeer vaak’. Het is de bedoeling dat de client per vraag een kruis zet in de voor hem/haar meest toepasselijke antwoordkolom. Hoe hoger de totaalscore is, hoe hoger de mate van stress is die de client ervaart. Op basis van de totaalscore vindt geen stressclassificatie plaats. Deze vragenlijst is met name bedoeld om het verschil in ervaren stress van de client in kaart te brengen vóór en na therapie.
.